Wetenschappelijke inzichten over boomselectie onderbenut in stedelijk boombeheer |
|
|
|
 |
| 250 sec |
Wedstrijdje verplassen voor politici, bouwbedrijven en beheerders: wie plant de meeste bomen?
Henrik Sjoman, senior researcher aan de Universiteit van Malmö, is blij dat wij inmiddels massaal bomen aanplanten, maar ziet tegelijkertijd dat we vaak de verkeerde soorten kiezen. En dit terwijl er voldoende wetenschappelijk bewijs voorhanden is dat aantoont welke soorten geschikt zijn. In dit interview schetst hij de uitdagingen.
 |
Het is duidelijk: er is de afgelopen decennia veel vooruitgang geboekt als het gaat om de waardering voor groen en bomen in de stad. Sjoman gaat zelfs zo ver om te stellen dat wij op dit gebied een nieuwe taal een nieuw verhaal hebben geleerd. Groen en bomen staan in dat verhaal nooit ter discussie. Wat we nog wel zouden moeten leren, is beter kijken naar de soorten die worden aangeplant. Sjoman: 'We zien heel veel bomen mislukken. Als je een boom plant en hij slaat niet aan, is de kans klein dat deze boom ooit wordt vervangen. Zo blijkt uit onderzoek.' De belangrijkste oorzaak waardoor zoveel bomen mislukken, is volgens Sjoman dat boombeheerders en politici nog steeds erg gefocust zijn op kwantiteit. Politici, bouwbedrijven en beheerders lijken soms wel verzeild te zijn in een wedstrijdje verplassen: wie plant de meeste bomen? Dat is op zich mooi, maar leidt wel tot een focus op kwantiteit in plaats van kwaliteit. Iedereen kent in dit verband de talloze plannen om honderd, duizend of zelfs een miljoen bomen te planten. Het resultaat is een stedelijk landschap waarin bij de keuze van bomen geen rekening is houden met de ecologische en klimatologische geschiktheid van deze bomen voor de specifieke stedelijke omgeving. Het doel moet zijn bomen te planten die de kans krijgen om groot te worden. We weten het allemaal: alleen grote bomen met voldoende boomkroonvolume zijn in staat om ecosysteemdiensten te leveren. Volgens Sjoman moeten we meer kennis ontwikkelen over ongebruikelijke soorten, over bomen die alleen groeien in botanische tuinen of exclusieve arboretums. Dat zouden zomaar de stadsbomen van morgen kunnen zijn.
|
Het resultaat is een stedelijk landschap waarin bij de keuze van bomen geen rekening is gehouden met hun geschiktheid voor deze omgeving
| |
|
Verdeling
Volgens Sjoman zijn er echter nog meer uitdagingen op het pad naar een gezond en uitgebalanceerd bomenbestand. 'Wij hebben onderzoek gedaan in de Scandinavische steden Helsinki en Oslo. Daaruit bleek dat de linde bijna de helft van de boompopulatie uitmaakt. Helaas is dat geen exclusief Scandinavisch probleem; dat zie je wereldwijd in bijna alle steden. Een eenzijdige samenstelling van een bomenbestand heeft als risico dat de helft of meer van de bomen kan verdwijnen als die ene soort wordt getroffen door een ziekte. Zulke voorbeelden zijn bekend. In Malmö moesten we grote aantallen iepen kappen, en ook in Amsterdam kennen we dat verhaal. In Melbourne stierven vele duizenden bomen door een infectie met een klein schorskevertje: Polyphagous shot-hole borer.' Dat is wat er volgens Sjoman kan gebeuren als je alle eieren in één mandje legt.
Aziatische langhoornkever
Insecten die we wat dat betreft in de gaten moeten houden, zijn de loofhoutboktor, ook wel Aziatische boktor genoemd (Anoplophora glabripennis), en zijn Chinese neefje, de Oost-Aziatische boktor (Anoplophora chinensis). Dit zijn soorten die al verschillende keren in Europa (ook in Nederland) zijn gesignaleerd en die in potentie enorm gevaarlijk zijn voor ons groenbestand. De schade wordt veroorzaakt door de larven van de kevers, die leven van het hout van gezonde bomen. Dit is vrij snel fataal. Beide soorten zijn allesbehalve eenkennig. De loofhoutboktor gedijt volgens onderzoek van Sjoman op 137 verschillende soorten bomen en struiken. De Oost-Aziatische boktor is nog minder selectief: die heeft 188 soorten op het menu staan.
|
De Oost-Aziatische boktor heeft 188 soorten op het menu staan
| |
|
Sjoman: 'Ik heb onderzoek gedaan naar de impact van deze kevers op het bomenbestand van Stockholm. Afhankelijk van de ernst van de infectie kan 40 tot 60 procent van het bomenbestand worden geïnfecteerd. En het is niet de vraag óf we last van deze kever gaan krijgen, hoogstens wanneer.'
Inheems
Sjoman ziet op dit moment de wereldwijde trend dat er voornamelijk gekozen wordt op basis van de tweedeling inheems of niet-inheems. De wetenschapper snapt de gedachte daarachter, maar is er een fel tegenstander van om alleen op dit ene aspect te selecteren. 'Risicospreiding is het belangrijkste van alles, en die bereik je niet met alleen inheemse soorten. Ook al omdat we in West-Europa nogal beperkt zijn als het gaat om inheemse boomsoorten. Als je alleen inheems aanplant, kom je onherroepelijk in de situatie dat een of twee soorten of families het bomenbestand domineren. En dat dit dus heel gevoelig is voor ziektes en plagen.'
|
'Er is veel kennis over boomsoorten die je kunt toepassen, maar vaak overstijgt die het borrelpraatniveau niet'
| |
|
Kennis
Er is veel kennis beschikbaar over de plaatsen waar je deze bomen kunt toepassen. Tegelijkertijd ziet Sjoman dat veel van die kennis het borrelpraatniveau niet overstijgt. Veel bekende bomenboeken en -websites die bomenbeheerders dagelijks raadplegen, spreken elkaar tegen. Als verschillende auteurs een totaal andere mening hebben over dezelfde planten, die niet altijd gebaseerd is op wetenschappelijke inzichten - en soms dus compleet onwaar is - dan is dat een probleem als je landschapsarchitecten of stadsplanners probeert over te halen om meer niet-traditioneel plantmateriaal te kiezen. Volgens de Amerikaanse dendroloog Michael Dirr - toch echt een beroemdheid - is Liriodendron tulipifera geschikt voor vochtige, goed doorlatende leemgrond. Diezelfde boom heeft volgens Mitchell & Jobling een voorkeur voor een droge, zanderige ondergrond. Zo zijn er - aldus Sjoman - talloze voorbeelden te vinden in de literatuur die beheerders en architecten dagelijks gebruiken.
|
Je koopt iets waar je honderd jaar plezier van wilt hebben, maar denkt niet goed na over wat je werkelijk wilt
| |
|
Ferrari
Dat gebrek aan eensgezindheid in de naslagwerken die veel gebruikt worden, zorgt er volgens Sjoman voor dat de sector aan geloofwaardigheid inboet. 'We zouden ons veel meer moeten oriënteren op de stand van de wetenschappelijke literatuur. En de juiste informatie is wel degelijk voorhanden.' Volgens hem hebben boombeheerders zelf ook boter op hun hoofd gezien de manier waarop ze uitvraag doen bij boomkwekers naar de bomen die ze willen aanschaffen. Sjoman: 'We kijken voornamelijk naar de hoogte, de breedte, of de boom bloemen en herfstkleuren krijgt en of hij zon of schaduw nodig heeft. Dat is het zo'n beetje. Dat is hetzelfde als naar een autodealer gaan en zeggen dat je iets met vier wielen wilt aanschaffen. Dan kun je een Ferrari krijgen, maar ook een derdehands Lada. Verbazingwekkend', noemt Sjoman dat. 'Je koopt iets waar je honderd jaar plezier van wilt hebben, maar je denkt niet goed na over wat je nu werkelijk wilt.' En dat terwijl de informatie wel beschikbaar is. Bijvoorbeeld hoe gevoelig een bepaalde soort is voor droogte. Een van de belangrijkste dingen waar bomen in het stedelijk milieu onder te lijden hebben, is droogte. Op dat gebied is Acer monspessulanum, oftewel de Montpelier-esdoorn, de absolute kampioen. Die soort komt oorspronkelijk uit de Balkan en groeit daar op de droge steppen. Ook Koelreuteria paniculata scoort goed op dit gebied. Volgens Sjoman zou je wat droogtegevoeligheid betreft ook vooral moeten kijken naar het voorjaar. Het jaar 2024 was een uitzondering, maar waarschijnlijk krijgen we meer last van droge voorjaren.
Naslagwerken spreken niet altijd met één mond - een voorbeeld
Aesculus flava: - heeft voorkeur voor een diepe, vochtige, goed gedraineerde groeiplaats (Dirr, 2009) - goede tolerantie voor harde oppervlakken (Van der Berk et al., 2002) - verdraagt droogte, maar geeft de voorkeur aan natte tot vochtige bodemomstandigheden (Hightshoe, 1988) - groeit in rivierdalen en op lagere hellingen (Krüssmann, 1986) - komt van nature voor in stroomdalen en op lagere hellingen (Grimm, 2002) - wordt sterk aanbevolen voor droge, zanderige bodems (Mitchell en Jobling, 1984)
|
LOGIN
met je e-mailadres om te reageren.
|
|
|
Er zijn nog geen reacties. |
Tip de redactie
|